De molens van de Uithoornse polder 1635-1930

(tekst van A.A. van Grieken, Amsterdam 2002, 2003, met zijn toestemming hier weergegeven)

De Uithoornse polder, tussen Kleine Drecht, Boterdijk en Amstel had een oppervlakte van 280 bunder (2,8 km2) en werd bemalen door watermolen "het Zandpad" aan de Amsteldijk Zuid. Met het poldergedeelte, westelijk van de Kleine Drecht was de totale oppervlakte van de polder 640 bunder. Het westelijk deel van de polder werd bemalen door de Vrouwenakkerse molen, gelegen aan het Jaagpad, nabij Vrouwenakker. De aangrenzende polder werd droog gehouden door de Calslager poldermolen, die de bijnaam de "Moordmolen" droeg.
Laastgenoemde molen verwierf deze bijnaam doordat een groep rondtrekkende en rovende zigeuners op 9 februari 1927 de molenaar Cornelis Romeijn en zijn zuster Antje op brute wijze hadden vermoord.

De Uithoornse poldermolens waren rietgedekte, achtkante poldermolens, zogenaamde bovenkruiers. De molens hadden niet de enigszins plompe vorm van de Noordhollandse binnenkruiers en ook niet de meer slanke vorm van de typische Zuidhollandse poldermolens, maar meer een tussenvorm en worden door molenkenners daarom wel "bovenlanders" genoemd.

Molen "het Zandpad" stond aan de Amsteldijk-Zuid, destijds ook wel het Jaagpad genoemd, een paar honderd meter westelijk van de dorpskern van Uithoorn, aan de noordelijke oever van de Amstel. De molen was grijs-groen geverfd, met gele raamkozijnen. De roeden en borden waren olijfgroen, evenals de staart, de spruiten en de schoren. De enden hiervan waren wit, evenals de klapmutsen en de duivenjagers. Ook de roeden hadden witte stukjes op de assekop, de z.g. "sokken". 
Op de baard, dat is het naambord, bovenaan, onder de kap, stond vermeld: "HET ZANDPAD - Anno 1635-1851". Laatstgenoemd jaartal slaat op het feit dat in dat jaar diverse renovaties werden uitgevoerd. De molens werden in 1635 gebouwd onder supervisie van de beroemde Ir. Leeghwater. 

Molen Het Zandpad had een vlucht van 18,12 meter en was voorzien van een scheprad met 24 schoepen van 42 cm breedte. Het scheprad zelf had een doorsnede van 3,60 meter. Met de wind als gratis drijfkracht werd het water uit de polder opgemalen en geloosd op de Amstel van 1.01 -A.P. tot 0,09 + A.P. Het zomerpeil van de polder bedroeg 0,62 m. -A.P.

De molenaars

Gedurende bijna een eeuw, vanaf 1830 tot 1930 hebben meerdere generaties van de familie VAN GRIEKEN de beide molens van de Uithoornse polder bemand. De eerste in de rij van genoemde periode op de Vrouwenakkerse molen was:
Hendrik van Grieken (1797-1875), die in 1831 huwde met Agatha van der Meer, opgevolgd door diens zoon Thomas van Grieken (1835-1910) en diens vrouw Maria van Tol, respectievelijk Cornelia van Vliet. Opvolgend was Hendricus (Hein) van Grieken (1869-1952)die in 1910 een achter de molen gelegen perceel weiland met water verkocht aan Cees Schnabel die de grond als tuingrond exploiteerde en daarmede de grondlegger werd van de tuinbouw in De Kwakel.
Jan van Grieken (1832-1911), zoon van eerstgenoemde Hendrik en Agatha van der Meer vierde op de Zandpadmolen in 1911 zijn vijftigjarig molenaarschap, waarna zijn kleinzoon Jan van Grieken (1887-1966), gehuwd met Alberta Cornelia Meijer (ouders van schrijver dezes) het ambachtelijk werk op deze molen mocht voortzetten tot omstreeks 1925.

De molenaars zijn weliswaar in dienst van de polder maar zij zijn gewoonlijk zeer verknocht aan "hun" molen.
Erg veel leefruimte bood de molen niet, vooral niet voor grote families, maar in de zomermaanden werd er ook gewoond in het bij de molen behorende zomerhuis. Molenaars hadden een vrij leven, met een mooi maar ook zwaar beroep. 
Als er gemalen moest worden, moest er bij nacht en ontij gewerkt worden. De zware kap met wieken moest op de wind gekruid worden met het kruiwiel waarbij de kettingen gevierd werden en op kruipalen werden verankerd. Bij veranderende wind moesten de zijlen op de vier wieken worden uitgerold of ingenomen.

Leven op de molen

Het loon was beslist karig. Rond de eeuwwisseling verdiende Jan van Grieken op de Zandpadmolen fl. 1,25 per week! De geit leverde wel wat melk en de moestuin bij het molenerf de groente en aardappelen en de fruitbomen wat fruit. Enige bijverdiensten waren dus hoogst welkom. Diverse nevenberoepen werden door de Van Griekens beoefend, zoals timmerman, zeilmaker, visser, veehandelaar en melkslijter. Vooral in de stille zomermaanden, wanneer er weinig gemalen hoefde te worden, werd er ook buiten de molen gewerkt en bijgeklust.

De Zandpadmolen was gelukkig ook een goede palingmolen.
De palingvangst werd vooral gedurende het nachtelijke malen uitgevoerd. De paling zwemt graag met de stroom mee, in de richting van de molen en wordt dan gevangen in een raamnet. In het voorjaar werd ook snoek en baars gevangen. Deze vissen zwemmen graag tegen de stoom in, in het boezemwater van de molen en worden dan ook gevangen in de voorwaterloop waar dan ook een raamnet wordt aangebracht. Met wat geluk waren de vangsten soms aanzienlijk en vormden dan aldus een niet te versmaden bron van inkomsten.

Het einde

Bijna drie eeuwen hebben genoemde molens de Uithoornse polder droog gehouden. Helaas moesten deze prachtige monumenten van Hollands glorie uiteindelijk om zuiver economische redenen het veld ruimen in de vernieuwingsdrang van de negentiende en twintigste eeuw. 
De Moordmolen brandde af in 1927. Molen "Het Zandpad" werd afgebroken in 1928. De Vrouwenakkerse molen volgde slechts twee jaar later en werd gesloopt in 1930.
Een monumentenwet was er kennelijk nog niet om deze fraaie voorbeelden van Hollandse molenbouw te beschermen. Eeuwenlang namen zij een belangrijke plaats in, in de geschiedenis van Uithoorn en zijn polder.

Wanneer men bedenkt dat de Uithoornse korenmolen "Het Lam" die zo fraai de dorpskern domineerde in de vijftiger jaren ook een roemloos einde werd beschoren, dan zal er waarschijnlijk weinig gemeenten zijn aan te wijzen die in zo'n korte tijd zich van haar gehele molenbestand wisten te ontdoen.
De polder moest voortaan maar droog gehouden worden door een pompgemaal, gebouwd op de vrijkomende grond van de gesloopte Zandpadmolen. Het gebouw kreeg de naam "Zandpad" ter herinnering aan haar illustere voorganger maar werd later omgedoopt tot "VERHOEK", naar de voorzitter van de Uithoornse polder Jacobis Johannis (Ko) Verhoek, die was gehuwd met Maria van Grieken (1888-1968) dochter van de hiervoor genoemde Thomas van Grieken van de Vrouwenakkerse molen.

Terug