Tuinderij

'Boeren met natte voeten' zouden de mannen van De Kwakel uit vorige eeuwen genoemd kunnen worden. Dag in dag uit zwoegden de boeren van de vroege morgen tot de late avond tussen water en blubber, zeker tot de inpoldering van het gebied geheel was voltooid. Velen vielen ten slachtoffer aan de kwalen die het ongezonde en zware werk met zich meebracht. Een smeulend turfvuur kon hen niet vrijwaren van ziekten als reumatiek, moeraskoorts, longontsteking of tuberculose.

De losse arbeider, de daggelder, had het zo mogelijk nog slechter dan de boer. In de zomermaanden verdiende hij zijn geld met maaien en hooien. In de winter was hij aangewezen op het armbestuur. Tenzij het kwakkelde, want dan kon hij met zijn baggergerei de sloten uitdiepen en de blauwzwarte massa als mest over het land verwerken.

De Kwakel bestond tot rond de eeuwwisseling geheel uit boerenstand. Veeboeren leverden behalve uitstekende komijnekaas ook eerste klas zoete boter. Deze produkten vonden, varende, hun weg langs de Boterdijk. In Vrouwenakker moet aan de Drecht behalve een glasblazerij ook een grutterij of een gortpellerij hebben gestaan.

Rond 1900 veranderden de middelen van bestaan. De komijnekaas maakte plaats voor volle Goudse kaas en de boeren verkochten hun melk aan de melkfabriek. Daarnaast deed de teelt van bonen en erwten opgang, terwijl ook de snijbloementeelt van de grond kwam. Veel voorzieningen waren er destijds niet in De Kwakel.

In een schrift van Kwakelaar Hein Endhoven (19 mei 1865 - 27 juni 1933), dat pas ver na de Tweede Wereldoorlog werd teruggevonden, wordt verslag gedaan van de situatie toen: 'Er was niet eens een bakker aan de Kwakel, maar er kwam een bakker met een grote zeilschuit over de Zuiderlegmeer, driemaal per week. Er kwam er ook nog een van Uithoorn met een kruiwagen venten.' 'Er waren drie herbergen, een timmerman, een smid, een schoenmaker en een kleermaker. De schoenmaker was een brievenvergaarder-postloper van Uithoorn, de Kwakel en Vrouwenakker.'