Groente |
'Erwten,
tuinbonen, snijbonen en dat soort spul kweekten ze, die eerste tuinders',
vertelt Arie Hogenboom, zelf ook tuinder. 'Dat noemden we Veense teelt, want die
eerste tuinders kwamen uit Roelofarendsveen, ofwel de Veen, en Langeraar. We
maakten flinke werktijden. 's Morgens om vijf uur begon je in de zomertijd al te
werken en dat duurde tot een uur of zeven. Alleen op zaterdag miste je wel eens
iemand wanneer die een uurtje naar de scheerwinkel moest. Dat ging toen nog zo.'
'In
de winter lag het probleem weer anders. Niet voor niets kennen tuinders de
uitdrukking "In de winter geen eten, in de zomer geen tijd om te
eten". Het land bracht in het koude seizoen niets op. Er waren ook wel, die
de winter beslist niet makkelijk doorkwamen, zowel door de lage inkomsten als
door de barre weersomstandigheden. Je was blootgesteld aan weer en wind.'
De
grondlegger van de Kwakelse tuinbouw moet zijn geweest Cornelis Theodorus (Cees)
Snabel, van geboorte Langeraarder. Hij kocht in 1913 van molenaar Hein van
Grieken (van de Vrouwenakkerse molen) een perceel weiland met water, liggend
achter de molen. Later volgden meerdere tuinders uit De Veen en Langeraar. Tegen
het einde van de jaren twintig telde het dorp ongeveer 55 tuinders, met een
gezamenlijk grondbezit van 50 hectare. De bedrijven lagen in hoofdzaak aan die
plaatsen, die met de boot waren te bereiken, zoals aan de Boterdijk, de
Drechtdijk en de Amstel. De wegen waren toen nog niet verhard en dat was
voldoende reden om geen bedrijf aan de weg te vestigen.
De
eerste periode van de Kwakelse tuinbouw wordt uitsluitend groente geteeld.
Snijbonen, tuinbonen en erwten door de Langeraarse kwekers en augurken,
snijbonen en erwten door Roelofarendsveners. De kwekers die uit Amsterdam
afkomstig waren legden zich meer toe op de teelt van spinazie, sla, andijvie,
bloemkool, peen en prei.
In
de beginperiode werden de Kwakelse produkten voornamelijk in Uithoorn geveild.
Al snel werd echter het aanbod te groot en moest men het verder weg zoeken. Het
Uithoornse veilinggebouw Ora et Labora, afgemeerd aan de Wilhelminakade, werd na
een faillissement van de tuindersbond in 1921 publiekelijk verkocht.
Uiteindelijk kwam het gebouwtje voor 375 gulden in handen van C. van Egmond, die
het in 1931 herbouwde aan de Vuurlijn. Tot voor enkele jaren heeft het daar
gestaan.