DOOR
DRS. P.J.J.M. VAN WEES
De glasemaker |
Korts
daar naa reysde ik eens van Amsterdam naar Bilderdam, om de gemeynte van
Lenmyden1, te bedienen, weesende gekleedt als een glase-maaker met een hamerken
aan myn zyde, en een deel rysjes2 in de hant.
In 't dorp Tamen komende stont'er een huys-man3 voor zyn deur, die my
zeyde: Ik zag al van verren, wat gy voor een man waart.
Wel, zeyde ik, kont gy zien wat ik voor een man ben, zo kunt gy wel gaau
zien. Wat ben ik voor een man?
vraagde ik. Hy zeyde: Een
glasemaker. ja, dat ziet gy nu aan dit hamertje, dat in mynen riem steekt, ende
aan deze maatstokjes, zeyde ik. Neen,
zeyde hy, maar het heeft deeze week dapper4 gewayet, ende daar door zyn veel
glasen5 aan stukken gewaayd; zo dagt ik, toen ik u van verre zag aankomen: hoe
past eik op zyn profyt. Sier daar
komt alreede een glasemaaker aan om werk te vinden, aiso6 hy wel denkt, dat 'er
op 't landt veel schaade in de glaasen zal geschiet weezen door dien harden
windt. Voortgaande kom ik over een
brugge, daar 5 á 6 boeren te samen staan praaten.
Een vraagt my: Zyt gy niet een
glase-maaker? Waar op ik zeyde: wat
zoude ik anders weesen? Hy zeyde:
Gy komt wonder wel te pas, want ik zoude anders naar de stadt moeten loopen om
een glase-maaker te zoeken. Ik heb
een nieuwe kamer gemaakt, en daar zyn noch geen glasen in, ende ik zoude sondag
daar kermis7 in houden. Kom, ga met
my, en neem de maat daar van. Als
ik weder kome, zeyde ik. Neen, zegt hy, gy mocht het vergeeten, kom gaat nu
dadelijk met my. Ik gaa met hem
door een wey naar zyn huys. Daar
komende, zeyde de dogter: Vaartje, brengje den glase-maaker mede? Daar docie wel
aen; ik zag hem over den wech wel gaan, maar dorst hem niet roepen, om dat je
niet 'thuys en waart. De boer
bracht my in de kamer. Ik vraagde,
of hy ook raamen hebben wilde. Hy zyde: Voor eerst niet, die kan ik altydt wel
krygen, maar boven moet ik nu ten eersten glasen hebben, want het zoude te kaal
staan, kermis7 te houden in een kamer zonder glas.
So most ik dan de maaten van buyten nemen, zeyde ik; de boer bracht een
tonne voor die plaatse. Ik snee 4 á 5 maat-stokjes, klom op de ton, nam de
maat, sneet eenige kerfkens, en wy geriefden malkanderen also voor dien
rijdt". De boer zeyde: Of gy
de glasen van de week niet brengen en konde, zo brengtse ten langsten 's
sondaags vroeg, dan zal ik u van alles, wat gy verschooten en verdient zult
hebben, voldoen, ende dan meugt gy ook te kermis blyven.
Dat's wel te doen, zeyde ik; ende zo scheyden wy van malkanderen. Van hem gescheiden weesende, vont ik in 't voortgaan noch
meer werk, dog stelde dat altesamen uyt tot dat ik Albert Jansens9 glaasen zoude
brengen. Maar eer die sondag quam,
zo schreef ik een brief aan Albert Jansen, dat ik vertrekken moest en misschien
binnen 3 á 4 maanden niet weder tot Amsterdam zoude komen, bedankte ik hem van
zyne goede gonste; zo dat dien goeden huys-man zonder glasen zal kermis hebben
moeten houden, indien hy geen beter glasemaaker gevonden en heeft.
Noten:
1 Lenmyden:
moet zijn Leimuiden
2
rysjes: stokjes om juiste maat
te nemen
3 huysman:
boer
4 dapper.-
stevig
5 glasen:
ruiten
6 aiso:
aangezien
7 kermis:
feest
8 voor
dien tydt: toen
9 Albertjansens:
de man met de nieuwe kamer
Overgenomen
uit: 'Het leeven en enige bijsondere voorvallen van Passchier de Fijne
(1588-1667), Remonstrantse predikant.'