Uithoorn - De Lange Brug

Voor de proost van Sint Jan was het van groot belang dat zijn Proosdijlanden welvarend waren en zijn onderdanen tevreden.  Daarom dacht hij, in 1633 was Johan Albert, graaf van Solms met deze waardigheid bekleed, aan een brug over de Amstel 'aen den Uythoorn'.  Directe aanleiding voor dit plan was de aanleg van de sluis tussen het Zijdelmeer en de rivier.  Deze sluis was gebouwd in 1635 om de scheepvaart van en naar Kleine Drecht en Legmeer te bevorderen.

In die jaren waren de poldermeesters van Aalsmeer, Amstelveen en Uithoorn druk doende met de inpoldering van de drassig geworden velden.  Overal verschenen watermolens in het landschap.  Er werden sloten gegraven en dijkwegen vernieuwd, waardoor het verkeer toenam. Dat verkeer wilde de graaf naar de Uithoornse brug lokken.  Bovendien zou hij flinke inkomsten verkrijgen door de verpachting van deze brug.

Als bruggebouwer handelde de graaf van Solms overigens verstandiger dan met zijn plan om Thamen en Uithoorn aan een schatrijke Amsterdamse koopman te verkopen. Johan Huydecoper was de koopgrage, nieuwbakken ridder. Spijtig voor graaf en 'ridder', maar de verkoop ging niet door. De Staten van Utrecht staken er een stokje voor.

De vroedschap van Amsterdam reageerde geschrokken op het voornemen van de proost een brug te bouwen.  Als de Uithoornse brug er eenmaal lag, zou die te Ouderkerk beslist minder wegverkeer te verwerken krijgen en dat betekende verlies aan inkomsten.  Daarom ging een afvaardiging naar Zijne Genade voor overleg.  Het resultaat was dat de tarieven voor het passerende verkeer bij beide bruggen gelijk zouden zijn.  In juli 1636 kwam het octrooi van de Staten van Utrecht af en kon de bouw beginnen.

De eerste pachter was Jasper Verschueren, de herbergier in het Rechthuis.  Uit de tol moest hij de pachtsom van 1600 gulden per jaar terugverdienen.  Om enig idee te geven van de bedragen, een kleine greep uit de tarieven. Tussen haakjes staan de bedragen die in 1899 werden vastgesteld:

Bewoners van de Proosdijlanden hoefden minder tol te betalen dan vreemdelingen.  Elk Thamens en Uithoorns gezin kon in 1636 voor 6 stuivers per jaar onbeperkt de brug over.  In 1899 kostte dat voorrecht nog steeds 30 cent.

Een vergelijking der cijfers leert dat er in een tijdsbestek van 250 jaar eigenlijk geen sprake was van sterke prijsstijging.  Anders gezegd: het was in de zeventiende eeuw bepaald niet goedkoop om de rivier over te steken.  De graaf had het goed gezien, toen hij in een van zijn brieven opmerkte dat men graag een brug had uit angst voor het 'holle water' veroorzaakt door 'tempeest ende onweder'.

In 1672 vielen Franse legers ons land binnen en rukten snel op.  Tot aan de 'waterlinie', waarin de Amstel een belangrijke functie vervulde, kwamen zij. Onze troepen versterkten de oevers, lieten de landerijen onder water lopen, wierpen schansen op en legden 'uitleggers' met schuiten met kanonnen erop, in de rivier.

Uit veiligheidsoverwegingen moest de brug worden afgebroken. Daartegen verzetten zich de inwoners van Uithoorn en de boeren in de omgeving.  In Amsterdam werd men ongerust: als de brug intact bleef, zouden de Fransen bij een uitval vrij' gemakkelijk het gebied ten zuiden van de stad kunnen binnendringen en dat moest tot elke prijs worden voorkomen.  Dus moest de afbraak doorgaan, al was het tegen de zin der dorpelingen.

Op een avond in juli kwamen drie schuiten met timmerlui vanuit Amsterdam gevaren en meerden af bij Uithoorn.  Niemand liet zich zien.  Pas toen rond één uur 's nachts een afdeling ruiters uit de stad arriveerde, kwamen ze tevoorschijn.  Onder dekking van de ruiters werd binnen drie uur de brug afgebroken.  De beste balken werden achter de schuiten aan meegesleept, aldus een ooggetuige.  De rest werd in het rivierwater achtergelaten tot groot nadeel voor de passerende vaartuigen.  Iemand anders getuigde dat al dat drijvende hout werd 'ten proje gegeven aan ijder die het als doen wilde opvissen'.

De palen waarop de brug getimmerd was, werden later in het jaar door de soldaten uit het water getrokken en gebruikt bij de bouw van de schans, of simpelweg opgestookt.

Het heeft tot 1711 geduurd, voordat er weer een brug getimmerd werd.  In de tussenliggende jaren zette een veerman mensen en beesten over.  De achttiende-eeuwse brug is zeer vaak afgebeeld door kunstenaars.  Soms van dichtbij, zoals Jan de Beyer het eens deed, zittend op de oever in Amstelhoek, soms van verder weg.  Hermanus Schouten maakte een prachtig wintergezicht en een minstens zo mooi gezicht in de zomertijd van de bebouwing in de Mennonietenbuurt, gezeten op de oever ongeveer ten hoogte van de huidige winkel van firma De Bey aan de Wilhelminakade.

Deze brug werd gelukkig gespaard bij de grote brand van 1781, tot tevredenheid van de talloze nieuwsgierigen die kwamen kijken naar de ruïnes in Schans en Mennonietenbuurt.