Uithoorn  - De 19e eeuw

Met weemoed dacht Adam Simons vanuit Utrecht aan Thamen, dat stille dorpje aan die prachtige rivier.  Ooit wilde hij daar begraven worden.  Net als ds.  Simons waren er meer inwoners naar elders getrokken om carrière te maken; hun geboortedorp vergaten zij echter niet.  De bekendste was wel jacob de jong.  Aan hem is het te danken dat er over de Amstel weer schepen en 'kanen' gingen varen.

In 1817 ontmoette De jong koning Willem 1, toen de vorst Uithoorn bezocht tijdens het werkbezoek aan de Mijdrechtse Droogmakeri'.  Met veel interesse luisterde hij naar De jong, die uitgebreid vertelde over de plannen tot verbetering van de rivier en haar oevers.  Met eigen ogen had de koning kunnen zien hoe droevig het was gesteld met de scheepvaart en met de reismogelijkheden over de dijkwegen.  Tot Ouderkerk was de weg nog goed, maar voorbij die plaats was het voor een reiziger met een rijtuig onmogelijk voort te gaan.  Eenmaal Uithoorn gepasseerd werd het nog erger: een pad enkel geschikt voor jaagpaarden, amper twee ellen breed.  Bij Vrouwenakker moest iedereen met een pontje oversteken om zijn weg te kunnen vervolgen.

De plannen werden gerealiseerd: het 'duivelssluisje' bij Huis ten Drecht werd vervangen, Vrouwenakker kreeg een brug en de doorgang in de brug in Uithoorn werd aanzienlijk verbreed.

Profiteerde Uithoorn van de wijdere Amstel en van de betere wegen langs de Drecht?  Het bleef voorlopig een stil dorp met ambachtslui, winkeliers, turfhandelaren en veetelers.  Van bevolkingsgroei was nauwelijks sprake.  Menig dorpeling trok weg.  Uit het jaarverslag van burgemeester M. de Jong over 1848 komt evenmin een beeld naar voren van minderende activiteit: 'geene fabrieken of trafijken zijn er opgerigt of vernietigd; betrekkelijk de landbouw valt niets bijzonders aan te merken en is in deze gemeente van geen beteekenis'.

Zoals Veltens circa 1850 Uithoorn tekende, was het een nog altijd slaperig-loom dorp.  Maar in die toestand kwam na enkele jaren duidelijk verandering.

Het landschap kreeg een totaal andere aanblik.  In 1792 was octrooi verleend om in de Legmeerplassen en de Thamerbinnenpolder turf te steken, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat binnen vijftig jaar de ontstane plassen omdijkt en drooggemalen moesten worden.  Dat stond in 1852 te gebeuren.  Binnen afzienbare tijd was er weer overal land, goed voor veeteelt zoals in de Thamerbinnenpolder en voor akkerbouw, zoals in de Noorder- en Zuider-Legmeerpolder.  Een bron van werkgelegenheid, eerst voor polderwerkers en later voor boeren.

Bij de uitvoering van de droogmakingsplannen was een kleine groep actieve en bemiddelde dorpelingen betrokken, zoals arts J.P. Mahlstede, notaris Boerlage en koopman Bierman.  Zij waren ook de geldschieters.  Dezelfde namen komen voor in de oprichtingsakten van de oudste fabriekjes in Uithoorn.  De 'industrialisatie' begon, na 1855 zeer bescheiden.  Twee chemische bedrijfjes, twee gasfabrieken en een fabriek voor de aanmaak van sigaren.  De enige die tot op de dag van vandaag bestaat, is de fabriek van Mouthaan en Smit.  Aan de Arnstel, niet ver van de Thamerkerk, startten zij een fabriek voor de produktie van vitriool, zwavelzuur, zoutzuur en dergelijke.  In 1863 werd het bedrijf omgezet in de Koninklijke Chemische Fabriek.  Nu biedt op die plaats Cindu BV aan honderden mensen werk.

In al deze fabrieken werkten stoom machines.  De overheid had nogal moeite met deze machines.  Er moest een verklaring, 'de commodo en incommodo' (een soort hinderwetvergunning), aangevraagd en verleend worden.  Vooral op eventuele gevaren van zo'n stoommachine lette men scherp.

Uithoorn kreeg in die tijd behoefte aan betere verbindingen met andere delen van het land.  Daarom las de gemeenteraad met interesse binnengekomen ontwerpen voor de aanleg van spoorlijnen, die het dorp opnamen in het net.  Al in 1866 lag een ontwerp voor een lijn Amsterdam-Rotterdam via Uithoorn en Alphen op tafel.  Concessie werd verleend.  Maar, van alle plannen en ontwerpen ging er geen enkele door.  Pas in 1914 werd Uithoorn halteplaats en remise, in de lijnen Amsterdam-Alphen en Haarlem-Nieuwersluis.

Wel werd de beurtvaart op Amsterdam en Gouda gemoderniseerd.  In 1865 kreeg de Leidsche Stoombootdienst 'De Volharding' vergunning te varen met een schroefstoomboot.  De dienst bleef gehandhaafd op eens per dag en wel zo, dat kaashandelaren vanuit Amsterdam op tijd op de markt in Uithoorn konden zijn.

Als gevolg van de droogmakingen kreeg de akkerbouw in Uithoorn grote betekenis.  Het weiden van paarden nam daarentegen sterk af, doordat de trekschuit verdrongen werd door de stoomboot.  Vanaf 1867 was er elke week een graan- en zaadmarkt.  Het aantal veemarkten breidde zich uit.  Het verkeer nam toe, reden waarom de Dorpsstraat grondig werd verbeterd.

Helaas voor de Kwakelse boeren, oordeelde de gemeenteraad dat er voorlopig nog te weinig geld was voor de verbreding en verharding van de Boterdijk.  Pas in 1884 begonnen de werkzaamheden.  Deze verbindingsweg werd een groot succes.  Samen met de Drechtdijk vormde de Boterdijk de snelste weg van Utrecht naar Haarlem en van Amsterdam naar Gouda, aldus burgemeester en wethouders, en het was dus uiterst zinvol een tol te plaatsen.  Daarmee sloeg men twee vliegen in één klap: de onkosten van de wegaanleg werden teruggewonnen en de uitbreiding van de openbare lagere school in De Kwakel kon betaald worden.

Wat zeker niet vergeten mag worden is de bouw van de nieuwe openbare lagere school in 1862.  Op de plaat van Veltens kan men het oude schooltje zien, rechts van de Thamerkerk.  Voor de kerk stonden toentertijd kanstanjebomen.  De kerkvoogdij besloot tot het kappen van deze bomen, toen bleek dat in het najaar de jeugd met kastanjes ging gooien en daarbij soms ruiten insmeet.

De nieuwe school, groter en met voldoende ruimte voor een speelplaats, verrees nabij de ingang van de huidige melkfabriek, rechts van het toenmalige burgemeestershuis.